265717 /H 03.1244
              RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM  EERSTE MEERVOUDIGE                          CIVIELE KAMER
   VONNIS
in de zaak van:
1.     de vereniging VERENIGING BEETHOVENSTRAAT/PARNASSUSWEG,
2.    de vereniging VERENIGING VAN EIGENAREN NEPTUNUS,
3.    Hendrikus Johannes Antonras SCHRÖDER,
4.    Gert MOSLER,
5.    Tjeerd EERNSTMAN,
6.     Gerard Dirk HEIJ,
7.    Dirk VAN MOURIK,
8.    Hanna Maria MONGARD,
9.    Michel Jozef Willem Maria MUTSAERTS,
10.  Philip Trudus NOORDERVLIET,
11.  Heleen Carolien VAN DEN BERGE,
12.   Marleen BRUMMELKAMP,
13.  Augustinus Johannes GIJSWIJT,
14.  Robert Sylvain KAHN,
15.  Betty Sophie KAHN,
16.   Jan Geert WICHERS HOETH,
17.  Jules Robert HESSE,                                                                                       
18.   Jelle Huite Jacobus KEIJ,
19.  Abraham DEEN,
20.  Israël WOUDSTRA,
21.   Henriëtte Louise VAN DER VEEN,
22.   Geerte Rozemarijn Jeanette MAZELAND,
23.  Wilhelmy Antonette VAN DRIEL,
24.   Henk RUEDELSHEIM,
25.   Rudolf SPIEGEL,
26.   Geert Jan VERNOOY,
27.   
Johannes Anthonius Jacobus LUYCKS,
     
 
- 2 -                                rolnummer H 03-1244
28.   Ocko Gerardus SMIT,
29.   Hendrik Leendert Johan VAN DEN BRINK,
30.   Willem Hugo HINTZEN,
31.   Maria Johanna Petronella VAN SPREEUWEL,
32.   Maria Aleida ENTHOVEN-ELIAS,
33.   Maria Margaretha Helena LEWIS,
34.   Gabriëlle HURWITZ,
35.   Hélène Maria SWIERSTRA,
36.   Nanette Maria VAN HALM,
37.   Helene Joan DEN DULK,
38.   Jef NASSENSTEIN,
39.   Nicole VAN GELDER,
40.   Jacobus Cornelis Joahannes LEYTEN,
41.   René DUURSMA,
42.   Egbert Hendrik Dik WILLEMS,
43.   Aaltje BIJLMER-ANTONS,
44.    Johanna COHEN DE LARA-DE JONG, allen gevestigd of wonende te Amsterdam, eisers,
procureur mr. S. Levelt,
tegen:
de publiek rechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. B.R. ter Haar.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- 3 -                                rolnummer H 03 -1244
dagvaarding van 6 mei 2003, met bewijsstukken,
conclusie van eis, met bewijsstukken,
conclusie van antwoord,
conclusie van repliek, met bewijsstukken,
conclusie van dupliek, met één bewijsstuk,
akte uitlating produkties aan de zijde van eisers,
pleidooi dat gehouden is op 1 april 2004, het daarvan opgemaakte proces-verbaal,
pleitnotities van de raadslieden van partijen,
verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
a.    Voor de realisering van het bouwplan Wereldhandelscentrum (hierna "WTC") in Amster­dam was een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Holland nodig. Bij brief van 20 mei 1980 heeft het college van Burgemeesters en Wethouders van gedaagde aan Gedeputeerde Staten onder andere het volgende geschre­ven:
Wij hebben daarom besloten in de periode tijdens de bouw van het Wereldhandelscentrum voor aangrenzende woonwijken zodanige parkeermaatregelen voor te bereiden dat de ga­rantie bestaat dat de parkeeroverlast in deze buurt zoveel als mogelijk wordt beperkt. De­ze maatregelen zullen met de gereedkoming van het centrum effectief zijn.
b.   Vanaf 20 januari 1986 geldt in de aan het WTC grenzende Prinsen Irenebuurt, waar eisers wonen, een vorm van belanghebbende parkeren waarbij op werkdagen alleen door ver­gunningshouders en hun bezoekers kan worden geparkeerd. De voor deze belanghebbende vergunning jaarlijks te betalen leges bedraagt thans ongeveer € 20,--.
- 4 -                                rolnummer H 03-1244
c.    Op 13 maart 1996 heeft de Stadsdeelraad Amsterdam-Zuid besloten nog dat jaar in geheel Amsterdam-Zuid betaald parkeren in te voeren, gekoppeld aan een vergunningsysteem voor bewoners en bedrijven. Inmiddels is het systeem van betaald parkeren in geheel Am­sterdam-Zuid ingevoerd, met uitzondering van de Prinses Irenebuurt.
d.   Op 24 januari 2002 is de Parkeerverordening 2002 door gedaagde afgekondigd. In het uitwerkingbesluit parkeren Stadsdeel Zuideramstel 2002 is niet voorzien in belangheb­bende parkeren in de Prinses Irenebuurt omdat naar het oordeel van het stadsdeel de Par­keerverordening 2002 van gedaagde niet voorziet in de mogelijkheid de bijzondere par­keerregeling voor de Prinses Irenebuurt te handhaven. In maart 2002 is bekend gemaakt dat het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zuideramstel voornemens is het belangheb­bende parkeren per 1 april 2003 af te schaffen. Nadat diverse bezwaarschriften tegen dit besluit ingediend waren is die invoeringsdatum verschoven naar 31 maart 2004. Nadien is de invoeringsdatum opnieuw opgeschort tot 1 oktober 2004.
e.    Bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank is een procedure aanhangig van een aantal van eisers tegen de beslissing van het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zuideramstel op hun bezwaarschriften tegen de invoering van een ander parkeersysteem in de Prinses Irenebuurt, waar eisers wonen.
De vordering
2.   Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te verbieden de bijzondere parkeerregeling zoals deze sinds 20 januari 1986 geldt, te beëindigen en/of handelingen te verrichten of besluiten te nemen die de werking ervan te niet doen en/of aantasten en te veroordelen zodanige besluiten te handhaven en/of te nemen dat de parkeerregeling van kracht is en blijft, een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.   Eisers leggen aan hun eis ten grondslag dat gedaagde aan eisers een niet opzegbare of her­roepbare garantie hebben gegeven dat de parkeeroverlast in de Prinses Irenebuurt ten ge­volge van het WTC ca. zal worden beperkt. Over de wijze waarop deze garantie wordt nageleefd is overeenstemming bereikt en wel door middel van de thans geldende parkeer-
- 5 -                                rolnummer H 03-1244
regeling. Er is geen sprake van onvoorziene omstandigheden die opzegging van deze overeenkomst rechtvaardigen. Er is niet rechtsgeldig opgezegd. Door de Parkeerverorde­ning 2002 vast te stellen in strijd met de door haar afgegeven garantie heeft gedaagde een onrechtmatige overheidsdaad ten opzichte van eisers gepleegd en in strijd met het ver­trouwensbeginsel en artikel 3:2 en 3:4 Awb gehandeld. Geheel subsidiair voeren eisers aan dat gedaagde onrechtmatig handelt door de parkeerregeling af te schaffen zonder ei­sers schadeloos te stellen.
Het verweer
4. Gedaagde bestrijdt de vordering en voert aan dat voor zover de parkeerregeling is aan te merken als een gewone, privaatrechtelijke overeenkomst deze overeenkomst is te kwalifi­ceren als een duurovereenkomst en met inachtneming van een redelijke opzegtermijn kan worden beëindigd. Gedaagde heeft geen onrechtmatige overheidsdaad gepleegd bij de vaststelling van de Parkeerverordening 2002 nu sprake is van gewijzigde omstandigheden, de belangen van de bewoners van de Prinses Irenebuurt bij de besluitvorming zijn mee­gewogen, een redelijke overgangstermijn in acht is genomen en de bewoners correct zijn geïnformeerd. Er is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel en het besluit tot invoering van de Parkeerverordening 2002 is zorgvuldig voorbereid en genomen. Er is dan ook geen aanleiding de door eisers gestelde schade te vergoeden.
Beoordeling
5. Door gedaagde is bij de bouw van het WTC de garantie gegeven dat de parkeeroverlast ten gevolge van het WTC zoveel als mogelijk zal worden beperkt. De wijze waarop in­vulling is gegeven aan die garantie is het belanghebbende parkeerbeleid zoals dat tot op heden geldt. In deze procedure handelt het om de vraag of gedaagde de wijze waarop in­vulling aan die garantie wordt gegeven kan wijzigen. Daarbij speelt tevens een rol of bij het voorgenomen gewijzigde parkeerbeleid voldoende waarborgen zijn ingebouwd met betrekking tot de (ook uit hoofde van de garantie) te beschermen belangen van de buurt­bewoners.
- 6 -                                rolnummer H 03-1244
6.   Gedaagde heeft als overheidsorgaan in beginsel de vrijheid haar beleid ten aanzien van het parkeren in de Prinses Irenebuurt te wijzigen. Het feit dat het belanghebbende parkeren in die buurt in overleg met de bewoners tot stand is gekomen doet hier niet aan af. Er is, an­ders dan door eisers is betoogd, geen sprake van een niet opzegbare verplichting het be­langhebbende parkeerbeleid tot in lengte van dagen te handhaven op grond van een tussen eisers en gedaagde tot stand gekomen overeenkomst. Wel zal door gedaagde aangegeven moeten worden waarom het algemeen belang tot beleidswijziging noopt en dat in een zorgvuldig besluitvormingsproces ook de belangen van de buurtbewoners zijn meegewo­gen.
7.   Door eisers is niet betwist dat sinds de invoering van het belanghebbende parkeren de parkeerdruk in Amsterdam is toegenomen en betaald parkeren in bijna de hele stad is in­gevoerd. Gedaagde beoogt, volgens de toelichting bij de Parkeerverordening 2002, een duidelijk en consistent parkeerbeleid te voeren. Met het oog daarop is in die Parkeerveror­dening 2002 centraal één basisregime vastgesteld. Het is niet onbegrijpelijk dat gedaagde in haar streven naar duidelijkheid in de hele stad en dus ook in de Prinses Irenebuurt een uniform parkeerregime wil. Ten gevolge van de invoering van betaald parkeren in de rest van de stad zijn de bewoners van de Prinses Irenebuurt meer dan voorheen bevoorrecht ten opzichte van andere bewoners in Amsterdam. Zij hebben ingevolge het systeem van belanghebbende parkeren het exclusieve recht om in hun buurt te parkeren, terwijl de le­ges voor die vergunning aanzienlijk lager zijn dan elders in de stad. Niet gebleken is van zodanige toezeggingen van gedaagde jegens eisers dat zij daaraan gerechtvaardigd het vertrouwen konden ontlenen dat het belanghebbende parkeren in haar huidige vorm tot in lengte van dagen zou blijven bestaan. Gelet op het voorgaande kan gedaagde naar het oor­deel van de rechtbank in redelijkheid hebben geoordeeld dat het algemeen belang tot be­leidswijziging ten aanzien van het belanghebbende parkeren noopte.
8.   Vervolgens komt de vraag aan de orde of bij de besluitvorming over de invoering van betaald parkeren in de Prinses Irenebuurt de belangen van eisers voldoende zijn meege­wogen.
9.   Door gedaagde is gesteld dat ook na invoering van betaald parkeren in de Prinses Irene­buurt is gewaarborgd dat de overlast van het WTC zoveel mogelijk wordt beperkt en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de Parkeerverordening 2002 kunnen
- 7 -                                rolnummer H 03-1244
alleen bewoners en bedrijven gevestigd in een beperkt gebied rond de Prinses Irenebuurt een vergunning krijgen waarmee in de buurt kan worden geparkeerd. Bedrijven komen slechts in aanmerking voor één parkeervergunning per tien fulltime werknemers of, inge­volge een nieuwe norm voor A-locaties zoals de Zuidas, één parkeervergunning per 250 vierkante meter bruto kantooroppervlakte. Zowel het WTC als de aanbouw daarvan be­schikken over zeer ruime parkeergarages terwijl een aanzienlijk deel van de werknemers en bezoekers van het WTC per openbaar vervoer reizen. Op grond van de lage bezettings­graad van de parkeerplaatsen in de enkele straten in de Prinses Irenebuurt waar sinds een paar jaar betaald parkeren is ingevoerd is niet te verwachten dat grootschalig gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijkheid, ook niet door de bezitters van ParkAdammertjes. Gedaagde merkt daarbij nog op dat in het onwaarschijnlijke geval dat zich toch enige par­keerproblemen voordoen of nieuwe buurtbewoners op een wachtlijst komen om voor een parkeervergunning in aanmerking te komen dit geen gewicht in de schaal kan leggen nu de bewoners van andere buurten in Amsterdam de afgelopen twintig jaar in toenemende mate met dergelijke problemen zijn geconfronteerd. Het algemeen belang is er, aldus ge­daagde, bij gebaat dat de parkeergelegenheid in de Prinses Irenebuurt daadwerkelijk wordt benut. Bij gelegenheid van het pleidooi is door de vertegenwoordiger van stadsdeel Zuideramstel nog verklaard dat volgens het ontwerp Menukaart Parkeerregelingen het ver­gunninggebied 2 zal worden opgesplitst waardoor afzonderlijke parkeergebieden 2a en 2b ontstaan. De scheidslijn wordt getrokken bij de Prinses Irenestraat waardoor het vergun­ninggebied van de bewoners wordt gescheiden van het vergunninggebied van het grootste deel van de bedrijven aan de Zuidas. De verwachting bij het stadsdeel is dat ingevolge ge­noemd ontwerp er voldoende ruimte is om per adres twee vergunningen te geven.
10. Door eisers is aangevoerd dat, anders dan in andere buurten van Amsterdam, in de Prinses Irenebuurt de verhouding van het aantal bewoners tot het aantal werknemers 1:7 is en daardoor scheef. Wanneer aan één op de tien werknemers een parkeervergunning wordt verstrekt zijn dat verhoudingsgewijs veel meer vergunningen voor bedrijven dan in bij­voorbeeld het centrum. Ook is zeker niet uit te sluiten dat zonder parkeervergunning, bij­voorbeeld met ParkAdammertjes, door werknemers en bezoekers van de kantoren in de buurt zal worden geparkeerd. Door de zogenaamde A-norm voor kantoorgebouwen is de eigen parkeeraccommodatie in de nieuwe kantoorgebouwen volstrekt onvoldoende. Voorts bestaat de kans dat treinreizigers hun auto in de buurt achterlaten. Door toekom­stige ontwikkelingen als het verdwijnen van 150 parkeerplaatsen in verband met de aanleg
- 8 -                                rolnummer H 03-1244
van het afwateringssysteem Zuidas en de vervijfvoudiging van het kantooroppervlak zal de verkeersdruk verder toenemen. Uit de door hen overgelegde foto's kan volgens eisers worden opgemaakt dat in de straten in de Prinses Irenebuurt waar reeds betaald parkeren is ingevoerd alle parkeerplaatsen bezet zijn. Door gedaagde kan tenslotte op elk moment het aantal afgegeven parkeervergunningen worden uitgebreid, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderwijzend personeel van het grote aantal in de buurt gelegen scholen, hetgeen de parkeerdruk voor de buurt verder zal doen toenemen, aldus eisers.
11. Bij de beantwoording van de vraag of de belangen van de bewoners van de Prinses Irene­buurt voldoende zijn meegewogen is, nu de parkeerdruk in de loop der jaren in de rest van Amsterdam aanzienlijk is toegenomen, niet het uitgangspunt dat de parkeerdruk in het nieuwe systeem helemaal niet mag toenemen. Uitgangspunt is dat de parkeerdruk zoveel mogelijk beperkt wordt ondanks de nabijheid van het WTC en de nadien daaromheen ver­rezen gebouwen.
12. De door eisers met betrekking het door gedaagde gestelde bezettingspercentage van 25% van de reeds bestaande betaald parkeerplaatsen overgelegde foto's weerleggen dit per­centage niet. Niet valt in te zien waarom bij invoering van betaald parkeren in de hele buurt dit bezettingspercentage zodanig op zal lopen dat sprake zal zijn van onevenredige parkeerdruk. De stelling van eisers dat het gebruik door de bezitters van ParkAdammertjes en treinreizigers van de parkeerplaatsen zodanig zal toenemen dat de parkeerdruk oneven­redig zal zijn is slechts een veronderstelling die op grond van de aan de rechtbank over­gelegde stukken niet, althans onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt.
13. Het vergunningsgebied 2, waarvan de Prinses Irenebuurt deel uit maakt, loopt van noord naar zuid van het Zuideramstelkanaal tot aan de ringweg Zuid. Eventueel nieuw ontwik­kelde of nog te ontwikkelen kantoorruimte ten zuiden van de ring zal niet tot extra ver­gunningverlening in vergunninggebied 2 leiden. Indien het plan van het stadsdeel om ver­gunninggebied 2 op te delen in een vergunninggebeid 2a en 2b doorgang vindt wordt het vergunninggebied van de bewoners bovendien gescheiden van het grootste deel van de bedrijven aan de Zuidas. Hetgeen eisers stellen met betrekking tot het aantal af te geven parkeervergunningen per 10 werknemers dan wel per 250 vierkante meter kantoorruimte rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat - ook als de door het stadsdeel aangekon­digde deling van tariefgebeid 2 niet zou plaatsvinden - een zodanige afgifte van bedrijfs-
- 9 -                                rolnummer H 03-1244
vergunningen zal plaatsvinden dat vergunningverstrekking aan de bewoners in het ge­drang komt of de parkeerdruk in de buurt onevenredig zal toenemen. Bij de vergunning verstrekking zal gedaagde en met haar stadsdeel Zuideramstel rekening dienen te houden met het aantal in de buurt beschikbare parkeerplaatsen en de vergunningverstrekking aan de bewoners. In dat kader is het in het voordeel van eisers dat gedaagde "aan de knoppen zit" met betrekking tot het aantal te verstrekken vergunningen, de parkeertijden en de ta­riefstelling nu gedaagde bij de aanleg van het WTC zich immers verplicht heeft onevenre­dige parkeeroverlast zo veel als mogelijk te beperken aan welke verplichting ook het stadsdeel heeft te voldoen. Ingevolge artikel 33 van de Parkeerverordening 2002 van ge­daagde bestaat de mogelijkheid om een jaar na de invoering van het betaald parkeren na toestemming van Burgemeester en Wethouders een experiment uit te voeren, ook indien dat experiment in strijd is met de Parkeerverordening 2002. Indien na invoering van het betaald parkeren in de Prinses Irenebuurt de parkeerdruk tengevolge van de nabijheid van de Zuidas onevenredig is toegenomen ten opzichte van de parkeerdruk in andere stadsde­len is voorstelbaar dat een experiment in die buurt in het kader van de gegeven garantie eerder zal worden toegestaan.
14. Ook overigens is niet gebleken dat bij de voorbereiding en beoogde invoering van het betaald parkeren in de Prinses Irenebuurt onzorgvuldig is gehandeld. Ook indien niet iede­re bewoner in maart 2002 op de hoogte is gesteld van het voornemen het parkeerregime te wijzigen duidt het indienen van bezwaarschriften en entameren van procedures door een groot aantal bewoners er in ieder geval op dat de buurtbewoners tijdig op de hoogte zijn gebracht van het plan betaald parkeren in te voeren. De in acht genomen termijn is niet te kort, te minder niet nu deze termijn reeds twee keer is verlengd.
15. Gelet op het voorgaande zal de vordering van eisers worden afgewezen en worden eisers veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van gedaagde.
- 10 -
rolnummer H 03-1244
BESLISSING
De rechtbank:
-    wijst het gevorderde af;
-    veroordeelt eisers in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ge­daagde begroot op € 1.765,--;
-    verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs.A.W.J. Ros, E. Pennink en H.M. Patijn, leden van genoemde kamer, en uit-
                          gesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier