Gerechtshof te Amsterdam
Zitting van: 15 december 2005
Rolnummer: 2005/176
PLEITNOTA
van mr. B.R. ter Haar
inzake:
de publiekrechtelijke rechtspersoon De gemeente AMSTERDAM
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
procureur: Mr. B.R. ter Haar
hierna: "de gemeente"
- tegen -
1 . De Vereniging Beethovenstraat/Parnassusweg e.a. (niet opgenomen)
allen wonende te Amsterdam,
appellanten,
procureur: Mr. S. Levelt
Edelgrootachtbaar College,
1. Bij brief van 20 mei 1980 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente geschreven aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord Holland:
"Wij hebben daarom besloten in de periode tijdens de bouw van het Wereldhandelscentrum voor aangrenzende woonwijken zodanige parkeermaatregelen voor te bereiden dat de garantie bestaat dat de parkeeroverlast in deze buurt zoveel als mogelijk wordt beperkt . Deze maatregelen zullen met de gereedkoming van het centrum effectief getroffen zijn. " (ond. Proc.)
2. Aan deze toezegging heeft de gemeente zich gehouden. Bij de oplevering van het WTC was in de Prinses Irenebuurt een regeling van belanghebbendenparkeren van kracht. Ingevolge deze regeling konden alleen de bewoners van de Prinses Irenebuurt (en hun gasten) hun auto in deze buurt parkeren. Tegen een vergoeding van enkele guldens (en later euro's) per jaar werd alleen hen een parkeerkaart verschaft.
3. Sinds de invoering van deze regeling zijn de omstandigheden drastisch gewijzigd. Niet alleen is de mobiliteit enorm toegenomen, maar ook is in vrijwel heel Amsterdam het betaald parkeren ingevoerd. In verband hiermee heeft de gemeente in 2002 besloten om aan haar in 1980 gedane toezegging een andere invulling te geven.
4. Nog steeds doet de gemeente er alles aan, om de parkeeroverlast in de Prinses Irenebuurt zoveel als mogelijk te beperken. Het is in deze tijd echter niet meer mogelijk om de buurtbewoners het alleenrecht op het parkeren in de buurt te geven en dat tegen een vergoeding die ongeveer een tiende deel bedraagt van hetgeen de meeste Amsterdammers voor hun parkeervergunning betalen.
5. De gemeente heeft besloten om ook in de Prinses Irenebuurt het betaald parkeren in te voeren. Appellanten stellen dat dit tot gevolg zal hebben dat ook aan een groot deel van de personen die werkzaam zijn in de aanliggende kantoorbebouwing (waaronder het WTC) een vergunning zal worden verstrekt. Hierdoor zou de Prinses Irenebuurt verworden tot een parkeerplaats.
6. Deze stelling is onjuist. De Prinses Irenebuurt en de daarnaast gelegen kantoren bevinden zich in verschillende vergunninggebieden. De werknemers in het gebied waarin de kantoren zijn gevestigd, zullen geen vergunning kunnen verkrijgen voor het vergunninggebied waarin de Prinses Irenebuurt is gelegen.
7. Niet uit te sluiten is dat in de Prinses Irenebuurt toeloop zal ontstaan van autobezitters die bereid zijn om voor het parkeren van hun auto te betalen via de parkeerautomaat. De gemeente verwacht echter niet dat hierdoor een (ernstige) parkeeroverlast zal ontstaan.
8. Het belang van de bewoners van de Prinses Irenebuurt bij het behoud van de huidige regeling heeft de gemeente afgewogen tegen het belang van de uniformiteit van het parkeerbeleid (zowel binnen het stadsdeel ZuiderAmstel als binnen de gehele gemeente Amsterdam), de gelijke behandeling van de burgers, de vergroting van de parkeer-capaciteit en het gemeentelijke fmancieel-economisch belang. Deze afweging heeft geleid tot het hiervoor genoemde besluit.
9. Hierbij is de gemeente zorgvuldig te werk gegaan. Onder andere is een ruime overgangstermijn in acht genomen. In maart 2002 heeft de gemeente door middel van een bewonersbrief aan de buurtbewoners meegedeeld dat zij het betaald parkeren wenst in te voeren. Het ziet ernaar uit dat deze invoering pas vier jaar later een feit is.
DUPLIEK
10. Appellanten stellen dat nu de gemeente heeft toegezegd de parkeeroverlast zoveel als mogelijk te beperken, men niet toekomt aan de vraag of het handhaven van het systeem van het belanghebbendenparkeren nog redelijkerwijs mogelijk is. Deze vraag zou pas aan de orde kunnen komen in het kader van een beroep op het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden.
11. Deze stellingen zijn onjuist. Het "zoveel als mogelijk" beperken van de parkeeroverlast moet worden gelezen als het "zoveel als redelijkerwijs mogelijk" beperken. Er zijn vele maatregelen mogelijk die de parkeeroverlast aanzienlijk reduceren. Deze staan echter lang niet altijd in verhouding tot de belangen die men daarmee nastreeft.
12. Appellanten stellen dat door de invoering van het fiscaal parkeren de parkeeroverlast niet zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Ter onderbouwing van deze stelling voeren appellanten aan dat ook in de Rivierenbuurt (waar een regeling van fiscaal parkeren van kracht is) een jarenlange wachtlijst bestaat voor het verkrijgen van een parkeervergunning. Niet alleen is de stelling dat in de Rivierenbuurt jaren op een parkeervergunning moet worden gewacht onjuist (sinds april 2005 bestaat er aldaar een wachtlijst van een halfjaar), maar belangrijker is dat er geen andere parkeerregeling voor invoering in aanmerking komt, die de parkeeroverlast meer beperkt dan de regeling van het betaald parkeren.
13. Appellanten stellen voorts dat na de invoering van het betaald parkeren in het weekend gratis kan worden geparkeerd, waardoor een grote drukte te verwachten is. Ook deze stelling kan geen stand houden. Ook onder het huidige parkeerregime kan in de Prinses Irenebuurt in het weekend gratis worden geparkeerd. Desondanks is van overlast geen sprake.
14. De bewijslast van de stelling dat de gemeente over mogelijkheden be schikt om een parkeerregeling in te voeren die de parkeeroverlast meer beperkt dan het betaald parkeren rust op appellanten. Voor alsnog bieden appellanten geen begin van bewijs.
De vordering van appellanten dient te worden afgewezen.
Procureur
Deze zaak wordt behandeld door mr. B.C.M. den Teuling, NautaDutilh, Postbus 7113, 1007 JC Amsterdam, telefoon: 020-7171949, fax: 020-7171398, dossier 5005.2979