Bezwaarschriftencommissie

van Stadsdeel ZuiderAmstel

Hoorzitting d.d. 25 februari 2003

te 14:00 uur

-------------------------------------------------

                                                               

 

 

 

                                                                TOELICHTING

                                                                mr S. Levelt, advocaat van

                                                               

De Vereniging Beethovenstraat/Parnassusweg; Vereniging van Eigenaren Neptunus; H. Schroeder, Pr. Marijkestr. 52; Mr. G. Mosler, Pr. Marijkestr. 5; T. Eernstman, W. Pijperstr. 73; G.D. Heij, Pr. Margrietstr. 19; D. van Mourik, H. Bosmanstr. 24; H.M. Mongard, W. Pijperstr. 73; M.J.W. Mutsaerts, H. Bosmanstr. 32; P. Noordervliet, Pr. Marijkestr. 29; H.C. ten Berge, Pr. Marijkestr. 24; M. Brummelkamp, Pr. Irenestr. 60; A.J. Gijswijt, Pr. Marijkestr. 42; R.S. en B.S. Kahn, Pr. Marijkestr. 19; Wichers Hoeth, Pr. Marijkestr. 4; J. Hesse, Pr. Irenestr. 60; J. Keij, Pr. Marijkestr. 23; A. Deen, D. Schaferstr. 63; I. Woudstra, H. Bosmanstr. 27; H.L. van der Veen, W. Pijperstr. 66; G.J.R. Mazeland, H. Bosmanstr. 58; W. van Driel, W. Pijperstr. 70; H. Ruedelsheim, W. Pijperstr. 11; R. Spiegel, W. Pijperstr. 7; G.J. Vernooy, W. Pijperstr. 75; J.D. Luyckx, W. Pijperstr. 74; O. Smit, Pr. Marijkestr. 34; H.L.J. van den Brink, Beethovenstr. 186; W.H. Hintzen, Beethovenstr. 127; M.J.P. van Spreeuwel, H. Bosmanstr. 54; M.A. Enthoven, H. Bosmanstr. 48; M. Lewis, H. Bosmanstr. 24; G. Hurwitz, Pr. Margrietstraat 14; H. Swiersta, Parnassusweg 115; N. van Halm, Parnassusweg 111; J. den Dulk, C van Renesstraat 1; J. Nassenstein, Minervalaan 113; N. van Gelder, c. Dopperkade 5-6A: J.C. Leyten, C. Dopperkade 5-6;

 

                                                                allen wonende te Amsterdam,        

                                                                b e z w a a r m a k e r s

 

inzake:

 

bezwaarschriften tegen het besluit van 26 februari 2002 en de besluiten van het stadsdeel om een parkeervergunning voor belanghebbenden voor de duur van slechts één jaar in plaats van de afgesproken twee jaar

                                                         ================================

 

conceptGeachte Commissie,

 

In aanvulling op de door cliënten ingediende bezwaarschriften en de nadere motivering daarop van 17 september 2002 wordt het navolgende aangevoerd.

 

Parkeervergunningen

1.         Het bezwaar van cliënten is gericht tegen de besluiten hen parkeervergunningen te verstrekken voor de duur van één jaar (derhalve tot 1 april 2003) in plaats van de sedert 20 januari 1986 gebruikelijke twee jaren. Dit besluit is aan cliënten bekend gemaakt met de bewonersbrief van maart 2002. Naar aanleiding daarvan zijn tijdig bezwaarschriften ingediend die mede zijn gericht tegen het Uitwerkingsbesluit onder meer voorzover daarin niet is voorzien in continuering van het gewenste parkeersysteem ná 1 april 2003. Bij bewonersbrief van 4 februari 2003 is de datum inmiddels verschoven naar 1 juli 2003.

 

     Ontvankelijkheid

2.         De bezwaarschriften zijn ontegenzeggelijk ontvankelijk. De beperking van de looptijd van de parkeervergunningen tot 1 juli 2003, heeft als rechtsgevolg dat cliënten ná genoemde datum niet langer volgens de bestaande regeling kunnen parkeren. Nu niet vaststaat dat daarvoor in de plaats eenzelfde of een beter systeem in werking zal treden, hebben cliënten belang bij hun bezwaar. De Vereniging die zich krachtens haar statuten en feitelijke werkzaamheden de kwaliteit van het wonen in deze buurt aantrekt, is tevens ontvankelijk in haar bezwaar.

 

     Uitwerkingsbesluit

3.         De bezwaarschriften zijn voorts gericht tegen het Uitwerkingsbesluit d.d. 7 mei 2002, vastgesteld op grond van artikel 3, eerste lid, van de Parkeerverordening 2002. Daarin is onder meer de Prinses Irenebuurt aangewezen als vergunninggebied (art. 2, lid 2, sub c). Het Uitwerkingsbesluit is in werking getreden op 2 april 2002. Cliënten menen dat de aanwijzing als vergunninggebied zich niet verdraagt met de parkeerregeling die sedert 20 januari 1986 in hun buurt geldt. Zij hebben daartegen bezwaar. Zij menen dat het Dagelijks Bestuur bij het vaststellen van het Uitwerkingsbesluit hun buurt niet als vergunningengebied had moeten aanwijzen, althans dat bij de aanwijzing ervan had moeten worden voorzien in expliciete handhaving van de bestaande parkeerregeling.

 

Ontvankelijkheid

4.         Het daartegen gerichte bezwaar is ontvankelijk daar het aanwijzen van een vergunninggebied (althans een besluit tot al dan niet handhaven van de bestaande parkeerregeling) een concretiserend besluit van algemene strekking is en niet een algemeen verbindend voorschrift waartegen bezwaar en beroep krachtens artikel 8:2 aanhef onder a Awb is uitgesloten.

 

5.         Onder een algemeen verbindend voorschrift wordt verstaan een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende (algemene) regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe ontleent aan de wet. Uit de jurisprudentie die handelt over de afbakening tussen algemeen verbindend voorschrift en besluit van algemene strekking blijkt dat een algemeen verbindend voorschrift een vaststelling van zelfstandige normen inhoudt die zich lenen voor herhaalde toepassing. Een besluit waarbij slechts de werkingssfeer (naar plaats, tijd en/of object) van een algemeen verbindend voorschrift wordt bepaald, is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geen algemeen verbindend voorschrift, omdat een zelfstandige normstelling in dat geval ontbreekt. Er is dan sprake van een besluit van algemene strekking (ABRS 17 augustus 1999, AB 1999, 412; ABRS 23 november 1999, JB 2000, 23; ABRS 13 januari 2000, JB 2000, 27; ABRS 30 januari 2002, Gemeentestem no. 7159, ABRS 6 maart 2002, JB 2002,117).

 

6.         Met de aanwijzing van de vergunningengebieden in het Uitwerkingsbesluit is de werkingssfeer van de reeds bestaande algemeen verbindende voorschriften, zoals neergelegd in de Parkeerverordening 2002, bepaald. Het Uitwerkingsbesluit bevat wat dat betreft geen zelfstandige normstelling en is derhalve wat dat betreft een concretiserend besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Bezwaar en beroep zijn daarom krachtens artikel 8:2 aanhef onder a Awb niet uitgesloten. Daarnaast stellen cliënten zich op het standpunt dat een besluit inzake het aanwijzen van een gebied voor parkeren door vergunninghouders, een besluit is op grond van de Wegenverkeerswet waartegen bezwaar en beroep openstaat.

 

7.         De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 mei 2002 (JB 2002/171) waarin een vergelijkbaar aanwijzingsbesluit als een algemeen verbindend voorschrift is aangemerkt, vormt een eigenaardige en door de Afdeling niet gemotiveerde afwijking op haar vaste jurisprudentie op dit gebied. In de noot bij de uitspraak is daar ook op gewezen. Cliënten houden het erop dat de Afdeling niet heeft beoogd "om te gaan". Zou zij dat wel hebben beoogd, dan zou zij dit wel in de uitspraak tot uitdrukking hebben gebracht en daarvoor een deugdelijke motivering hebben aangedragen.

 

Géén voorschrift inzake belastingen

8.         Voorts is geen sprake van een wettelijk voorschrift inzake belastingen, waartegen gelet op artikel 8:2 aanhef onder g Awb bezwaar en beroep is uitgesloten.

 

9.         Een onderscheid dient te gemaakt te worden tussen de Parkeerverordening 2002, welke regeling steunt op artikel 149 Gemeentewet en de Verordening Parkeerbelastingen 2002, welke regeling steunt op artikel 225 van de Gemeentewet.

 

10.      Het Uitwerkingsbesluit, en in ieder geval het bestreden gedeelte ervan, vindt zijn grondslag uitsluitend in de Parkeerverordening 2002 welke regeling steunt op artikel 149 van de Gemeentewet. Aangezien artikel 149 van de Gemeentewet geen wettelijk voorschrift inzake belastingen is, is bezwaar en beroep krachtens artikel 8:2 sub g Awb niet uitgesloten.

 

11.      Cliënten zijn derhalve van mening dat hun bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

 

De gegarandeerde parkeerregeling

12.      Cliënten menen dat de parkeerregeling die sedert 20 januari 1986 in hun buurt gold, dient te worden gehandhaafd. Aan hen is de garantie gegeven dat de parkeeroverlast in de Prinses Irenebuurt tengevolge van het WTC zoveel als mogelijk dient te worden beperkt. Zij verwijzen naar hetgeen zij terzake in de nader motivering van het bezwaarschrift hebben aangevoerd en de daarin genoemde documenten waarin deze garantie is vastgelegd. In aanvulling daarop verwijzen zij voorts naar hetgeen in het kader van de procedure over de bouwvergunning voor het WTC namens het gemeentebestuur ter zitting (28 april 1983) van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State is aangevoerd:

 

Van groot belang achten Gedeputeerde Staten (blz. 39 van hun beslissing van 11 januari 1983) de toezegging van het Gemeentebestuur van Amsterdam, dat bij het gereedkomen van het Wereldhandelscentrum voor de woonwijk een parkeerreguleringssysteem effectief zal zijn, zodat de mogelijk optredende parkeerdruk zich niet in de woonwijk ten noorden van het bestemmingsplangebied Prinses Irenestraat e.o. zal kunnen manifesteren.” (zie p. 4 van de pleitnotities)

 

13.      In het concept voor de Nota Parkeren in Zuideramstel is door het stadsdeel deze garantie met zoveel woorden herbevestigd door als doelstelling op te nemen de bewoners in de omliggende woonbuurten van de Zuidas zoveel mogelijk te beschermen tegen de parkeeroverlast (p. 2 onderaan).

 

14.      Deze doelstelling wordt niet bereikt door het invoeren van betaald parkeren in dit gebied. Anders dan andere buurten, is deze buurt meer dan ooit een (door Zuidas-ontwikkelingen en een in grootte verdubbeld WTC) ernstig bedreigde zone voor wat betreft parkeeroverlast. Er is weinig fantasie voor nodig om de gevolgen in te zien van het afschaffen van de bestaande regeling. Het zal hier, net als in het centrum, schier onmogelijk zijn een parkeerplaats te vinden en de wachtlijsten voor een vergunning zullen eindeloos zijn, mede tengevolge van het grote aantal bedrijfsvergunningen die worden afgegeven aan in de Zuidas gevestigde bedrijven.

 

15.      Anders dan andere buurten in Stadsdeel Zuideramstel, grenst deze buurt direct aan het Zuidas-gebied. Door de smalle woonstaatjes gaan meerdere toe - en afvoerwegen van de Zuidas. Sedert de inwerkingtreding van onze parkeerregeling is de kantoorbebouwing nog aanzienlijk uitgebreid en zijn de normen voor bedrijfsparkeerruimte verder verlaagd. De noodzaak een parkeerregeling te hebben die voldoende bescherming biedt, geldt daarom nu nog sterker dan voorheen.

 

16.      Anders dan in andere buurten, bestaat hier een verhouding werknemer/bewoner van 7:1 (!) en, gezien alle nog te verwachten ontwikkelingen, zal deze verhouding zeker nog verder scheefgetrokken worden. Uitsluitend dankzij de betaande parkeerregeling bleef de Irenebuurt gevrijwaard van onaanvaardbare overlast.

 

17.      Voorts verwijzen zij naar hetgeen namens de Vereniging is aangevoerd ter vergadering van de Raadscommissie op 13 februari jl. (bijlage). Het invoeren van betaald parkeren in deze buurt zal derhalve averechts werken en leiden tot een onaanvaardbare overlast.

 

18.      Cliënten menen op grond van het voorgaande dat alleen kan worden gekozen voor handhaving van de bestaande parkeerregeling.

 

Parkeerverordening geen beletsel

19.      Het argument dat de Parkeerverordening 2002 niet in deze mogelijkheid voorziet is niet valide. Op grond van de Verordening is het Dagelijks Bestuur immers niet verplicht het gehele grondgebied van het stadsdeel aan te wijzen als vergunningengebied. Het Dagelijks Bestuur kan bepaalde gebieden buiten de aanwijzing als vergunningengebied laten.

 

20.      Indien het Dagelijks Bestuur de Prinses Irenebuurt buiten de aanwijzing als vergunningengebied laat, dan blijft de bestaande regeling, die zijn grondslag vindt in het verkeersbesluit nr. 99/8142 d.d. 13 juli 1999, onverkort van kracht.

 

21.      Hieraan staat artikel 2, lid 2, van de Verordening niet in de weg. Daarin is bepaald dat indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, dit dient te geschieden met inachtneming van het bepaalde in de verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen. Deze bepaling heeft betrekking op regulering die wordt vastgesteld ná inwerkingtreding van de Parkeerverordening en heeft geen invloed op regulering, zoals de onderhavige parkeerregeling, die ten tijde van de inwerkingtreding reeds van kracht was.

 

22.      Dit is bovendien bevestigd in hetgeen in de Toelichting op dit artikel is overwogen:

 

"Het Amsterdamse parkeerbeleid is in zijn huidige vorm evenwel een optelsom van niet altijd goed op elkaar afgestemde centrale en decentrale bevoegdheden en maatregelen. Om dit in de toekomst te voorkomen is het noodzakelijk dat de stadsdelen hun parkeerbeleid vaststellen met in achtneming van deze verordening."

 

23.      Artikel 2, lid 2, van de Verordening heeft betrekking op de toekomst. Op grond van dit artikel kan niet worden geconcludeerd dat bestaande regelingen als die voor de Prinses Irenebuurt dienen te worden beëindigd.

 

24.      Subsidiair voeren cliënten aan, namelijk voor het geval dat handhaving van de bestaande regeling niet mogelijk is door hun buurt buiten de aanwijzing te laten, dat in hun buurt een regime voor belanghebbende parkeren dient te ingesteld.

 

Verordening onverbindend

25.      In het geval het voorgaande anders is en/of de Verordening niet voorziet in of ruimte biedt voor handhaving van de bestaande regeling danwel instelling van een regime voor parkeren voor belanghebbenden, menen cliënten dat de Verordening onverbindend gezien al hetgeen cliënten hebben aangevoerd, met name het feit dat de zich geen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan die van dien aard zijn dat naar maatstaven ven redelijkheid en billijkheid ongewijzigde handhaving van de garantie en de daaruit voortvloeiende parkeerregeling niet mag worden verwacht.

 

Conclusie

Gezien het voorgaande verzoeken cliënten u te adviseren het bezwaar gegrond te verklaren.

 

                                                                                       Gemachtigde